woensdag 9 februari 2011

Portfolio opdrachten

ppo is een nieuw vak waar we nu in kwartaal 3 een begin aan gaan maken. De afkorting ppo staat voor 'psychologie, pedagogiek & onderwijskunde'. In kwartaal 3 gaan we aan de slag met de theorie en moeten een portfolio in gaan leveren over een 5-tal opdrachten die we gaan maken. Hier volgen de opdrachten..


Opdracht 1. Invloed op gedrag
Gedrag van mensen kan door verschillende factoren beïnvloed worden:
·         Door fysische factoren (klimaat, jaargetijde, …)
·         Fysieke factoren (uiterlijk, slaaptekort,…)
·         Psychische factoren (introvert, extravert, zelfbeeld, …)
·         Sociale factoren ( gezin, groep waar je bij hoort, …)
·         Culturele en spirituele factoren (godsdienst, land, stad, dorp, provincie,…)

Noem  voor elke categorie een voorbeeld van hoe gedrag van leerlingen beïnvloed kan worden en wat je daar zelf van kan merken als docent in de klas.

Fysische factoren:
Als het zomer is het humeur over het algemeen beter dan in de winter. In de winter tref je vaak depressies aan en hebben de leerlingen last van depressies omdat de winter en herfst minder zonuren kent. De depressies zijn uiteraard ook in de klas te merken, vaak alleen al aan het humeur van de leerlingen.

Fysieke factoren:
Een leerling is al 4 dagen ziek geweest en komt de 5e dag toch gewoon weer naar school toe. Helemaal fit is de leerling echter niet en hij/zij is er ook niet altijd met de gedachte goed bij. Dit veranderd het gedrag van de leerling. Als docent merk je dit doordat de leerling vaak niet met de gedachte bij de les is en vaak afwezig in de klas zit.

Psychische factoren:
Het gedrag van een leerling veranderd door de puberteit, hierdoor is de leerling vaak humeurig en doet vaak zijn eigen dingetje, op de manier hoe hij of zij dat zelf wil. Terwijl hij of zij eerst juist altijd heel vrolijk was. Dit is dus een voorbeeld van de levensfase waarin je je bevindt. Dit kun je als docent merken aan het humeur. Geeft de leerling bijvoorbeeld duidelijk en uitgebreid antwoord op een vraag of vindt hij het allemaal maar prima verder.

Sociale factoren:
Een leerling die bij een grote groep bijgesloten is zal veel meer samenwerking tonen dan een leerling die ‘geen vrienden’ heeft en altijd alleen is, en nooit aandacht van andere vriendjes en vriendinnetjes krijgt. Het gedrag speelt hierbij een grote rol. De eenzame leerling als het ware zit helemaal in zichzelf en zal ook in de klas niet het grootste woord hebben, terwijl de ‘populaire’ leerling juist druk is en zich laat horen in de les. Als docent zie je dit ook, je merkt het bij het beantwoorden van vragen in de klas en het aantal vragen wat de leerling stelt in het openbaar.

Culturele en spirituele factoren:
Een voorbeeld is een klas waar één Surinaams meisje inzit. Ze draagt een hoofddoekje en wordt hierdoor buitengesloten bij de hele klas. Het gedrag wordt hierdoor ook beperkt. Ze zal veel sneller bang zijn en zich terughoudend gedragen. Dit gedrag merkt een leraar ook snel. Door de leerling toch wat vragen te stellen, en de leerling wat aandacht te geven probeer je zo het meisje toch bij de groep te betrekken.


Opdracht 2. Leertheorieën
1.       Uitleg van het begrip ‘klassiek conditioneren’ m.b.t. de termen ‘ongeconditioneerde reflex’ en ‘geconditioneerde respons’.

Klassieke conditionering; Conditionering omvat een proces waarin het gedrag van een mens verandert als gevolg van ervaringen die hij opdoet. Het gaat om gedrag, dat onder bepaalde voorwaarden en condities tot stand komt en dus aangeleerd wordt.
Als voorbeeld:
Natuurlijke reactie/reflex is bijvoorbeeld bij een hond
Vlees à kwijlen
Dit is nog niet aangeleerd, dus een ongeconditioneerd reflex.
Belletje + vlees à kwijlen
Nu komt er een belletje bij.
Later hoeft alleen nog maar het belletje te gaan, wil hij gaan kwijlen dan krijg je:
Belletje à kwijlen.
Dit is aangeleerd, dus een geconditioneerd reflex.

Voorbeeld uit mijn eigen omgeving:

Bij ons thuis hebben we een kast die erg kraakt. In deze kast staan snoepjes/koekjes en allerlei lekkers. Vroeger toen ik nog kleiner was hoorde ik alleen al de kast opengaan en rende ik al naar de keuken om te kijken of ik ook een snoepje kreeg of wat iemand in die kast deed. In schema ziet het er als volgt uit:

Iemand pakt een snoepje à ik wil ook een snoepje/ ik krijg zin in een snoepje
Dit is nog niet aangeleerd, dus een ongeconditioneerd reflex.
Kraken van de kast + pakken van iets lekkers à ik wil ook een snoepje/ ik krijg zin in iets lekkers
Nu komt het kraken van de kast erbij.
Later hoef ik alleen nog maar het kraken van de kast te horen, wil ik zin krijgen in iets lekkers. Dan krijg je:
Kraken van de kast à ik heb zin in iets lekkers.
Dit is aangeleerd, dus een geconditioneerd reflex.

2.       Voorbeeld van een operante conditionering

Door de leerlingen in de klas te belonen met het maken van hun huiswerk. Dit door elke les het opgeven huiswerk te controleren en dit voor mezelf te noteren. Als het niet af is bestraf ik dit. Dit doe ik zo omdat ik en vooral de leerlingen dan weten wanneer ze beloont worden en wanneer niet. De beloning kan bijv. zijn: hoger cijfer.

3.       Voorbeeld van modeling

Door zelf voorbeelden uit het dagelijks leven te nemen en het voornamelijk voor te doen aan de leerlingen zullen de leerlingen eerder en sneller de opdracht oppikken en maken dan alleen maar theoretisch alles uit te leggen. Door het zien van plaatjes, afbeeldingen en 3-dimensionaal werk krijgen de leerlingen zo een beter beeld hierbij.

4.       Wat vind ik hiervan?

Ik vind het een goede methode. De kinderen zullen eerder de opdrachten maken omdat ze ervoor beloond worden en daarbij pikken ze veel sneller dingen op. Met name voor de toekomst zullen ze er ook sneller iets mee gaan doen. Ook het voor en nadoen helpt vaak. Leerlingen zien het met de eigen ogen en krijgen een veel beter beeld erbij.


Opdracht 3. Kolb leerstijlen
1.       Welke leerstijlen hebben jou voorkeur? Welke van de kenmerken van deze leerstijlen herken je bij jezelf? Met voorbeelden erbij.

Ik geef de voorkeur aan doeners en denkers. Het zijn toch wel 2 leerstijlen die vrij tegenover elkaar liggen maar dat merk ik bij mezelf ook wel dat ik in sommige gevallen juist meteen aan de slag ga dingen gaan doen. Zonder ik enig besef heb wat ik nu gedaan heb. Maar ik herken ook zeker in mezelf dat ik eerst juist gestructureerd alles na kijken en lezen voordat ik ergens aan ga beginnen.

Voorbeeld:
Ik ga een dagje weg, en ga met de trein en de bus naar haar toe. ( Ze woont namelijk in Amsterdam). Kom ik op het station aan zie ik dat mijn trein net wegrijdt. Als ik nu thuis even gekeken had hoe laat de trein reed en vanaf welk spoor had dit me een hoop tijd bespaart en hoefde ik dit niet meer ter plekke te doen. Hetzelfde voor de bus die ik vervolgens moet nemen. In dit geval merk ik dus dat ik een doener ben. Ik ga gewoon zonder even theoretisch na te zoeken hoe laat welke trein waar gaat, of ik over moet stappen, zo ja waar dan enz.

Een ander voorbeeld waar ik juist wel meer een denker ben.
We zijn deze periode begonnen aan een project, interfaculteit. Ik ben voordat ik mijn les had eerst goed gestructureerd mijn reader door gaan lezen zodat ik al een beetje weet wat er op me af gaat komen en wat me te wachten staat. Hetzelfde voor de opdrachten die ik moet gaan doen, ik maak netjes voor ieder onderdeel een apart mapje waar ik alles goed bij ga houden. In dit geval denk ik dus na wat er gaat komen en waar ik me op voor moet bereiden.

2.       Welke werkvorm ligt je minder en klopt dit met de resultaten van de test?

De werkvorm observeren/reflecteren. Juist de mogelijkheden zoeken en bedenken zal ik zelf niet snel op in gaan en niet verder over na gaan denken. In de test scoor ik daar ook niet het hoogste mee.  

3.       Op de opleiding worden ook verschillende manieren van leren bij de verschillende vakken ingezet. Geef aan welke jou het meeste liggen en met welke je moeite hebt. Vergelijk dit met de uitslag van de test.

Ik zelf hou meer van de duidelijkheid, de goede uitleg en vervolgens pas je eigen initiatief als alles helder en duidelijk is toe. Hierbij zie je dat de denker ook weer terug komt. Ik zou zelf ook een les namelijk op deze manier uitvoeren. Ik zou de leerlingen duidelijkheid willen geven met diepere uitleg erbij, later zullen ze zelf aan de slag gaan met de uitleg die ze meegekregen hebben.
Meer moeite heb ik met een les waarbij de leraar op het begin van de les zegt we gaan dit vandaag doen pak je spullen en ga aan de slag. Je hebt zelf (bijna) alleen het onderwerp gehoord en moet zomaar gaan beginnen. Het komt misschien ook wel omdat ik dit zelf altijd een vervelende manier van lesgeven gevonden heb waardoor ik het zelf ook niet fijn vindt om het over te gaan brengen op ‘mijn’ leerlingen.
In dit geval komt de denker weer sterk naar voren. Dit is ook uit mijn test gebleken. Als doener scoor ik het minst. In dit geval zou het ook kloppen en zou mijn uitslag bij dit voorbeeld perfect aansluiten. Zoals ik al als voorbeeld gaf bij vraag 1. Is dit niet altijd het geval. Toch zie ik ook de doener in mij terug. De situatie zal het helemaal bepalen.

Opdracht 4. Kwaliteiten
1.       Maak bij twee van jouw kwaliteiten een kernkwadrant.
Ik heb gekozen voor de twee kwaliteiten: bescheiden en rustig. Hier volgen de kernkwadranten:
1.
Kwaliteit          Valkuil                  Allergie               Uitdaging
Bescheiden        onzichtbaar              arrogant                profilerend
2.
Kwaliteit          Valkuil                  Allergie                Uitdaging
Rustig                 afwachtend             opdringerig            initatief(rijk)

2.       Het maken van een beelden exemplaar

Meenemen naar de les.

3.       Wat wordt verstaan onder ‘valkuil’? Geef een voorbeeld van een situatie waarin je te maken kreeg met je valkuil.

Je kwaliteiten kunnen ook doorschieten, dan worden ze een valkuil. Dat is een vervorming van de kwaliteit, je kwaliteit wordt een zwakte.

4.       Wat wordt verstaan onder een ‘allergie’? Geef ook hier een voorbeeld van.

Iedereen heeft kwaliteiten, en iedereen heeft valkuilen. Als een ander doorschiet in een bepaalde kwaliteit, kan dat irritatie oproepen. De reactie erop wordt een allergie genoemd. Zo’n allergie heeft tevens ook weer te maken met een kwaliteit van jezelf.
5.       Hoe denk je je uitdaging te kunnen ontwikkelen?

Door vanuit de kwaliteit die je hebt, te voorkomen dat je in een valkuil terecht komt. Dit door in mijn geval van de kwaliteit rustig, toch wat meer lef te tonen, zodat ik niet in de valkuil terecht kom (van afwachtend) en de allergie als het ware ook oversla. Als ik ervoor zorg dat ik niet in de valkuil en allergie terecht kom denk ik dat de uitdaging vanzelf groter wordt. En je vanzelf je uitdaging langzaam ontwikkeld.

Opdracht 5. Motivatie
1.       Wat is/was jouw motivatie om deze opleiding te doen? Maak gebruik van de termen ‘intrinsieke’-en ‘extrinsieke motivatie’.
Intrinsiek: van nature gemotiveerd
Extrinsiek: om iets ermee te bereiken
Mijn motivatie om deze opleiding te doen was voornamelijk intrinsiek. Omdat ik van ‘nature’ graag bezig wil zijn en dit op een creatieve manier. Van hieruit kwam dus ook de motivatie om deze opleiding te gaan doen. Maar ook is er een extrinsieke motivatie, ik wil er uiteindelijk ook iets mee bereiken, in dit geval een diploma. Er is dus van intrinsieke en van extrinsieke motivatie sprake.

2.       Wat zijn naar jouw idee oorzaken dat leerlingen soms niet gemotiveerd zijn voor beeldende vakken? Wat zou je kunnen doen om ze wel te motiveren?
-          Leerlingen zien de beeldende vakkan als onbelangrijk, niet in geïnteresseerd.
-          Leerlingen hebben de intrinsieke motivatie niet van binnenuit.
Je zou de motivatie op kunnen wekken door de leerlingen te belonen voor het harde werken. Door bijvoorbeeld ook eens een film te laten zien, of de radio aan te zetten enz.

3.       Ga eens na bij jezelf of er iets is wat je je wel eens hebt voorgenomen te doen of te laten, maar wat je op den duur toch niet volhield. Leg eens uit hoe het komt dat je motivatie blijkbaar niet voldoende was om je gedrag te veranderen.
Ik was niet gemotiveerd genoeg om voor mezelf een ‘huiswerk’ - planning te maken van dingen die ik nog moest doen en dit ook daadwerkelijk per dag uit te voeren. De behoefte om toch andere ‘leukere’ dingen te gaan doen was groter en sterker dan de beloning die ik zou krijgen als ik eerst mijn huiswerk - planning af zou maken.  De korte termijn motivatie, in dit geval leuke dingen doen, was veel belangrijker voor mij dan de lange termijn motivatie. De dingen die ik zou overhouden als ik wel eerst mijn huiswerk en mijn planning af zou maken zou me een hoop minder gedoe kosten en waarschijnlijk ook een hoger cijfer.